zaterdag 27 februari 2016

Een nieuwtestamentische bijbelse theologie

De Amerikaanse nieuwtestamenticus G. K. Beale schreef een zeer lijvige studie over de ont­vou­wing van oudtestamentische thema’s in het Nieuwe Testament. Hij spreekt over een nieuw­­­­testamentische bijbelse theologie. De grote lijn van het bijbelse getuigenis is naar de overtuiging van Beale het herstel van Gods oorspronkelijke scheppingsdoel. De mens her­krijgt het beeld van God dat hij bij de zondeval verloor.
Met de komst van Christus vang het door de oudtestamentische profeten aangekondigde rijk van God in beginsel aan. Het ver­spreidt zich wereldwijd door de getrouwe verkondiging van het evangelie waarbij degenen die zich niet bekeren wordt aangezegd dat zij niet voor Gods gericht kunnen bestaan.
In het licht van het Oude Testament draagt het gehele Nieuwe Tes-tament een eschatologisch karak­ter. In na­volging van anderen gebruikt Beale in dit verband de typering ‘reeds en nog niet’. Aan de ene kant is het koninkrijk Gods reeds gekomen. Het is een realiteit in de hemel waar Jezus Christus zittend aan de rechter-hand van Zijn Vader de troon van zijn aardse voor­vader David heeft ontvangen.
Op aarde is het een realiteit in de kerk als de vergadering van hen die over­gebracht zijn uit de macht van de duisternis in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. De volkomen vervulling is er echter pas in het Nieuwe Jeruzalem.
Beale onderstreept dat het Nieuwe Testament niet alleen Jezus als de vervulling van de oud­tes­tamentische beloften tekent, maar ook Zijn gemeente. De beloften van Israëls herstel wor­den in de chris-telijke gemeente vervuld. In het Nieuwe Testament worden dan met name de be­­loften uit de tweede helft van Jesaja belicht.
We kunnen echter ook denken aan het beroep van Jacobus bij het apostelconvent op Amos 9:11v. Niet alleen bij deze tekst is het van belang om te weten dat het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta wordt geciteerd. Beale laat zien dat wie het Oude Testament in de gestalte van de Septuaginta leest, nog meer oog krijgt voor de nauwe samenhang tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
Belangrijk is het inzicht van Beale dat wij bij de vervulling van de oudtestamentische beloften de voortgang in de heilsgeschiedenis moeten verdisconteren. Zij die heel sterk een letterlijke ver­vulling bepleiten, plegen aan dit inzicht geen aandacht te schenken met als gevolg dat men op willekeurige wijze het ene element wel letterlijk neemt en het andere niet.
Er wordt niet gekeken wordt naar de wijze waarop binnen de Schrift zelf de vervulling van oudtestamentische be­loften wordt getekend. Wie het slotvisioen van het boek Openbaring leest, bemerkt dat Johan­nes de uiteindelijk vervulling van de oudtesta-mentische hoop niet in het door hem gete­ken­de dui­zendjarige rijk stelt, maar in het nieuwe Jeruzalem.
Het slotvisioen van Johannes staat vol met zinspelingen op in het bijzonder Jes. 60, 62 en 66 en Ez. 40-48. Terwijl Ezechiël in zijn visioen ziet dat de stad van God en de tempel van God van elkaar geschieden worden, ziet Johannes een stad die geen tempel nodig heeft, omdat het Lam haar tempel is. Wij mogen van een letterlijke vervulling spreken van de oudtesta­men­ti­sche profetieën, mits wij maar beseffen dat de vervulling vaak de oorspronkelijke toezegging over­treft.
In Christus’ eerste komst en in Zijn gemeente vinden oudtesta-mentische profetieën een voorlopige vervulling die wel zeer reëel is. De volkoming vervulling vindt plaats bij de weder­komst die niet samenvalt met aanvangen van het duizendjarige rijk maar met het neer­dalen van het nieuwe Jeruzalem uit de hemel.
Heel verhelderend vond ik de wijze waarop Beale de relatie tussen de sabbat en de nieuw­tes­ta­­mentische rustdag tekent. Gezien het feit dat wanneer God iets heiligt of zegent die altijd ten be­hoeve van de mens, bepleit Beale de rustdag als een scheppingsordening te zien en niet als een zaak die pas betracht moest worden sinds de uittocht.
Bij de uittocht wordt een bestaande instelling en wel een schep-pingsordening tot verbondsteken verheven. Onder gereformeerde theo­logen is niet eensluidend gedacht over de vraag sinds wanneer de rustdag onderhouden wordt. De visie van Beale komt overeen met die van de puriteinen en de mannen van de Nadere Refor-matie.
Ik heb een paar vragen bij Beale. Onweersprekelijk is dat volgens het Nieuwe Testament de ver­­vulling van beloften van het hersteld van Israël gestalte krijgen in de gemeente van Christus. De kerk wist zich de voortzetting en uitbreiding van de gemeente Gods uit het Oude Tes­tament.
Wie de vorming van de nieuwtestamentische gemeente als een volstrekt novum ziet doet geen recht aan de continuïteit tussen de oude en nieuwe bedeling en miskent dat de nieuwtestamentische gemeente als stroming binnen het Jodendom van de Tweede Tempel ont­stond. Beale geeft aan dat zijn zienswijze ruimte laat om hierbinnen positief te spreken over een blijvende bijzondere plaats van het Joodse volk onder de volkeren. Zelf doet hij dat ech­ter niet. Ik wil dat nadrukkelijk wel doen
Gezien de opzet van Beale valt alle nadruk op de heilshistorische dimensies van de open­ba­ring. Dat betekent dat aan het bijbelse getuigenis over het werk van God de Heilige Geest in het hart weinig aandacht wordt gegeven. Dat is echt een omissie. Hetzelfde geldt voor de gods­leer en de christologie als zodanig.
Bij een meer complete tekening van de inhoud van de openbaring deze aspecten niet buiten beschouwing kunnen blijven. Dan wordt ook duidelijk dat bijbelse theologie nooit de dogmatiek kan ver-vangen. Het was goed geweest als Beale de beperkingen die zijn opzet met zich meebrengt, aan het begin van zijn studie duidelijker had verwoord.

G.K. Beale, A New Testament Biblical Theology: The Unfolding of the Old Testament in the New, Baker Bookhouse, Grand Rapids Michigan 2011; ISBN 978-0-8010-2697-3; hb. 1047 pp.; prijs $54,99.